KUTWIJF

Veel mensen vinden mij een kutwijf. Ze roepen het graag tegen me als ik door de stad fiets, of ergens wandelend oversteek. Ze bijten het naar me, spugen er nog net niet bij, maar ik zweer dat als ik iets bits terugzeg, ze omkeren, afstappen en op mij af komen rennen om mij op m’n kanis te geven. Kolerig zijn ze.

‘Sorry, hoor, het spijt me echt, ik zag je niet, gaat het?’ Duizendmaal excuses, zo diep schrok ik van het feit dat ik een ander griefde terwijl ik dat niet bedoelde. Ik zei zo hard sorry dat de vloekers er uit ergernis nog ‘kankertrut’ aan toevoegden.

Dat doe ik dus niet meer. Sinds kort leg ik geen gevoel meer in mijn sorry, ik lach de aanvaring ontwapenend weg, ‘oeps, sorry, fijne dag’.

Mijn 13-jarige dochter is ook een kutwiijf. ‘Hoorde je wat die man tegen me zei mama?’ En dat is het fijne aan hebben van kinderen, ik kan mijn verse les gelijk doorgeven en haar zeggen dat ze haar schouders moet ophalen. Dit gaat niet over haar.

‘Stay here than, you fucking cunt.’ Aan het woord is een Brit op de Haarlemmerdijk. Jong nog, een jaar of 25, en hij praat tegen het meisje met wie hij een weekend weg is, of was, dat is nu niet meer duidelijk. Zij leunt tegen een pui en staart met haar geplamuurde gezicht strak voor zich uit.

Hele hordes van dit soort stelletjes zie ik dagelijks gaan. Ze kauwen hun voer, slikken hun drugs, knauwen hun taal. Zij met gestreken haren, hij met kortgeschoren kop. Hij bleek, zij met bijna oranje foundation. Een karikatuur van zichzelf, maar het zijn ménsen.

Ik kijk haar even aan. Waar had The Cunt op gehoopt toen ze Het Kanaal overstak? Een romantisch weekend? Instagram-waardige plaatjes? Een korte escape van werk en pub?

Ik knik haar bemoedigend toe. Dat is wat ik graag doe. Ik knik naar mijn stadgenoten of schenk ze een bescheiden lach. We delen een lot, een moment, een stad, we erkennen elkaar voor even.

The Cunt kijkt als een onbewogen Geisha in het niets, ze ziet mij niet. Vielen de drugs verkeerd? Mist ze de cider aan de tap of moet ze aan haar moeder denken?

Verloren is ze. Ze was vergeten dat je op elke reis, ook op het kortste tripje, altijd je zelf meeneemt, incluis alle sores. En niemand had haar nog de geruststellende gedachte aangereikt dat de scheldzin van haar vriend niets met haar te maken had.